Toren met tinnen.
  • tin·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord tinne tinnen
verkleinwoord tinnetje tinnetjes

de tinnev / m

  1. (verouderd) elk van de stukjes onderbroken muur bovenaan een getande wand van een gebouw of vestingwerk, historisch bedoeld als beschutting voor verdedigers die de onderbrekingen konden gebruiken om de aanvallers te beschieten
  2. (figuurlijk) hoogste deel van een bouwwerk
35 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[4]