tinne
- tin·ne
- In de betekenis van ‘kanteel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
- van Middelnederlands tinne of tenne; cognaat met Middelnederduits tinne, Oudhoogduits zinna, Middelhoogduits zinne en Duits Zinne
Dit is vermoedelijk een ablautende vorm van tand, ook gelet op Middelnederduits tind, tint; Fries tine; Angelsaksisch tind, Middelengels tinde, Engels tine; Oudhoogduits zint, Middelhoogduits zint/zindes; Oudnoords tindr, Zweeds tinne die allemaal op een puntig uitsteeksel betrekking hebben.[2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tinne | tinnen |
verkleinwoord | tinnetje | tinnetjes |
- (verouderd) elk van de stukjes onderbroken muur bovenaan een getande wand van een gebouw of vestingwerk, historisch bedoeld als beschutting voor verdedigers die de onderbrekingen konden gebruiken om de aanvallers te beschieten
- (figuurlijk) hoogste deel van een bouwwerk
- [1] kanteel
1. elk van de stukjes onderbroken muur bovenaan een wand van een gebouw of vestingwerk
- Het woord tinne staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tinne" herkend door:
35 % | van de Nederlanders; |
32 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tinne" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tinne op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be