tint
- tint
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kleur’ voor het eerst aangetroffen in 1551 [1]
- v/m: van Frans teint "kleur" [2][3]
- m: via Middelnederlands tente van Spaans tinto "gekleurd" [4][5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tint | tinten |
verkleinwoord | tintje | tintjes |
- variatie van een kleur die ontstaat door die lichter of donkerder te maken
- mate waarin een beeld een lichte of juist donker indruk maakt
- (figuurlijk) heel geringe indruk, lichte graad
- kleur van het uiterlijk
- variatie van een kleur die ontstaat door verschil in golflengte (bij beschrijving kleuren binnen een kleurruimte; deze betekenis wijkt af van die in het traditionele spraakgebruik)
- (figuurlijk) bepaalde ideologische invalshoek
- Bij de figuurlijke betekenissen wordt meestal het verkleinwoord gebruikt.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tint | - |
verkleinwoord | - | - |
de tint m
- donkerrode Spaanse wijn van de tintodruif
vervoeging van |
---|
tinten |
tint
- Het woord tint staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tint" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tint" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tint op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tint op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be