Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·zeil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grootzeil grootzeilen
verkleinwoord grootzeiltje grootzeiltjes

Zelfstandig naamwoord

het grootzeilo

  1. (scheepvaart) in de klassieke zeilvaart de onderste, grootste zeil aan de grote mast
  2. (scheepvaart) in de moderne zeilvaart het zeil bevestigd met het voorlijk aan de achterkant van de (grootste) mast
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be