Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·zeil·trim·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grootzeiltrimmer grootzeiltrimmers
verkleinwoord grootzeiltrimmertje grootzeiltrimmertjes

Zelfstandig naamwoord

de grootzeiltrimmerm

  1. (scheepvaart) op een groter wedstrijdjacht het bemanningslid dat de stand van het grootzeil in de gaten houdt
    • De grootzeiltrimmer was ziek op de dag van de wedstrijd. 

Gangbaarheid