• re·cla·me
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘openbare aanprijzing’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bezwaar, beklag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1701 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord reclame reclames
verkleinwoord reclametje reclametjes

de reclamev / m

  1. (economie) het verstrekking van informatie over diensten en producten, en vooral ook de aanprijzing ervan, met het doel er meer van te leveren
    • Wij storen ons altijd flink aan de onderbrekingen van televisieprogramma's voor de reclame. 
    • Niemand kent uw zaak, u mag wel wat meer reclame maken. 
     De man ging bij het vuur zitten en stak een peuk op, net als de Marlboro-man uit de oude reclames.[2]
  2. (sociologie) het onder de aandacht brengen en oproepen tot het deelnemen of bijdragen aan ideële (hulp-) acties, deelname aan sociale projecten, stemmen op politieke partijen enz.
    • Mede door de sympatieke reclame hebben velen hun steun aan het project toegezegd. 
  3. (economie), (verouderd) een klacht bij de leverancier over een geleverde dienst of gekocht product
    • Met reclame komt men nu niet meer bij de klantenservice, wel om te ruilen of te klagen over aankopen. 
  • reclame maken voor
iets aanprijzen
  • mond op mond reclame
het in de (potentiële) klantenkring rondgaan van aanbevelingen
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


vervoeging van
reclamar

reclame

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van reclamar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van reclamar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van reclamar