• re·cla·me·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bezwaar maken’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van het Franse réclamer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
reclameren
reclameerde
gereclameerd
zwak -d volledig

reclameren

  1. inergatief terugvorderen, opeisen (ook (juridisch))
    • Ik zou reclameren, omdat die broek gewoon niet goed gemaakt is.  [3]
  2. bezwaren indienen
94 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]