• aan·prij·zing
enkelvoud meervoud
naamwoord aanprijzing aanprijzingen
verkleinwoord

de aanprijzingv

  1. het zeggen dat iets goed is en dat je het anderen aanbeveelt
    • Aanprijzingen op voeding als ’rijk aan vezels en vitamine D’ terwijl het product barst van de suiker moeten worden verboden. De Europese consumentenorganisatie BEUC roept Brussel op EU-wetgeving te maken die een einde maakt aan misleidende gezondheids- en voedingsclaims.[2] 
    • Een ‘waargebeurd familieverhaal’: met deze aanprijzing afficheert Theater Utrecht de voorstelling Casino Nonstop, het ‘avondvullende’ debuut van de uit Noorwegen afkomstige regisseur Espen Hjort (1989).[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 26 jan. 2018
  3. NRC Kester Freriks 18 september 2017