aanbeveling
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanbeveling (hulp, bestand)
- IPA: / ˈambəˌvelɪŋ / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·be·ve·ling
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aanbevelen met het achtervoegsel -ing.[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanbeveling | aanbevelingen |
verkleinwoord | aanbevelinkje | aanbevelinkjes |
Zelfstandig naamwoord
de aanbeveling v
- het aanbevelen
- De leraar gaf de slimme leerling de aanbeveling om vooral door te gaan met studeren.
- verklaring waardoor men aanbeveelt
- (bedrijf) Na een jaar heel hard en goed werken kreeg de ontslagen werknemer een goede aanbeveling van zijn chef.
- recommandatie
- Op aanbeveling van zijn oom kreeg zijn neefje de baan in het familie bedrijf.
- Het verdient aanbeveling om te stoppen met roken.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord aanbeveling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanbeveling" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanbeveling | aanbevelings aanbevelinge |
Zelfstandig naamwoord
aanbeveling