studeren
- stu·de·ren
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘leren’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- afgeleid van het Latijnse studēre met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
studeren |
studeerde |
gestudeerd |
zwak -d | volledig |
studeren
- overgankelijk (onderwijs) het volgen van een opleiding en verwerven van kennis, gewoonlijk aan een universiteit als voornaamste bezigheid
- Jan studeert in Groningen.
- inergatief het zich concentreren op een bepaalde lesstof om zich deze eigen te maken
- Je moet Jan niet storen want hij zit te studeren.
- [2] bestuderen
1. het volgen van een opleiding en verwerven van kennis, gewoonlijk aan een universiteit als voornaamste bezigheid
- Het woord studeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "studeren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "studeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ studeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be