neuken
- neu·ken
- cognaat met Nedersaksisch nöken en Deens nykke "stoten" [1] [2]
- [1] in de betekenis van ‘geslachtsgemeenschap hebben’ aangetroffen vanaf 1762 [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
neuken |
neukte |
geneukt |
zwak -t | volledig |
neuken
- overgankelijk (dysfemisme) (seksualiteit) geslachtsgemeenschap hebben met
- Zij lagen in die kamer te neuken.
- (verouderd) stoten; duwen
- batsen, copuleren, naaien, seksen, boren, bedvogelen, beminnen, ketsen, wippen, knuffelen, kroelen, flikflooien
1. geslachtsgemeenschap hebben met
- Het woord neuken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "neuken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ neuken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "neuken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be