Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neuk·teu·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord neukteugel neukteugels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de neukteugelm

  1. (pejoratief) stroken gezichtsbeharing bij mannen die vanaf het hoofdhaar voor de oren langs over de wang lopen
    • Sinds Miami Vice mag de man al een stoppelbaard hebben, en sinds Kurt Cobain zie je steeds meer creatieve beharing op jonge wangen: snorren, sikjes, neukteugels, soul patches à la Tom Waits, en ringbaardjes, ook wel „beavers” of „pratende kutten” genoemd. [1]
    • „Mannen met bakkebaarden drukken daarmee iets van vrijheid uit”, zegt jurylid Herman Wiekens over het wezen van wat ook wel de "neukteugel" wordt genoemd. [2]
  2. (anatomie) vetrol boven de heupen
    • De hippe sporter snelt tegenwoordig niet na de noodzakelijke uren afzien opgelucht naar huis. Die voert geen eenzame strijd meer tegen neukteugels in een spierfabriek, en weigert zijn drukke agenda af te stemmen op het trainingsschema van een vereniging. [3]
  3. (anatomie) spierbundel die in de onderbuik van opzij schuin naar het midden loopt
    • De rebellen uit de sloppenwijk, de Braziliaanse versie van de Bronx, dragen de broekband halverwege de schaamstreek zodat de "neukteugels" (term van fotograaf Ari Versluis) zichtbaar zijn. [4]
  4. (kleding) (onder soldaten) draaglint dat twee punten op de bovenrand van de broek over de schouder met elkaar verbindt en zo voorkomt dat de broek afzakt
    • 'Uw insinuaties gaan echt te ver hoor.' 'O ja, waarom noemt uw man bretels dan neukteugels?' [5]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen