• bum·sen
  • van Duits bumsen, vanaf de jaren 70 van de 20e eeuw gangbaar voor seks in een Duitstalige omgeving, naderhand ook gebruikt als (eufemisme) voor neuken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bumsen
bumste
gebumst
zwak -t volledig

bumsen

  1. inergatief (seksualiteit) (informeel) seks hebben
     Straks gaan ze op de televisie nog een potje met elkaar liggen bumsen.[1]
     En: dat ze gaan bumsen bij een 'match' aan het eind van het programma (zoals Tom zei dat zou gebeuren) blijkt dus niks waar te zijn. Die slaapkamers zijn er puur voor de schijn![2]
  1.   Weblink bron
    Max Pam
    “Nepjournalisten” (27 juni 2003) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Jurgen
    reactie 2386 in:
    Koos L
    Alternative Love - dagelijks liefdesprogramma... (18 maart 2003), GSV Groningen


bumsen

  1. neuken