• ket·sen
  • In de betekenis van ‘afwijzen, afspringen’ voor het eerst aangetroffen in 1717 [1]
  • [2]

ketsen [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ketsen
ketste
geketst
zwak -t volledig
  1. een vorm van tijdverdrijf of sport waarbij men een plat klein steentje met grote vaart op het water gooit en probeert het steentje zo vaak mogelijk te laten 'stuiteren' op het water
  2. kaatsen
  3. het niet afgaan van een pistool of geweer bij een schietpoging
  4. het bedrijven van de liefde
98 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]