makelaar
- ma·ke·laar
- In de betekenis van ‘tussenpersoon’ voor het eerst aangetroffen in 1270 [1]
- Naamwoord van handeling van makelen met het achtervoegsel -aar [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | makelaar | makelaars makelaren |
verkleinwoord | makelaartje | makelaartjes |
de makelaar m
- (handel) (beroep) de tussenpersoon in de handel, zowel van roerende als onroerende goederen
- Een makelaar in koffie.
- Vette bonussen en vriendjespolitiek onder makelaars (van woningen) [3]
- (bouwkunde) een verticale balk in een dakconstructie tussen nok en hanenbalk
- (bouwkunde) een ornament op een markant punt van een bouwwerk
- Een gevelpunt met een eenvoudige makelaar.
- (bouwkunde) een verticale aanslagstrip tussen 2 vleugels van een kast of van een deur
- [1] tussenpersoon
- [3] piron
- [2] dakconstructie
- [3] ornament
- [1] agent, bemiddelaar, contract, deskundige, gemachtigde, taxateur, verkoper, vertegenwoordiger, broker
- [3] dak, daklijst, gevel, schuur
|
1. de tussenpersoon in de handel
- Het woord makelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "makelaar" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "makelaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ makelaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ radar.avrotros.nl (6 sep 2021)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be