taxateur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- taxa·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van taxeren met het achtervoegsel -ateur[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | taxateur | taxateurs |
verkleinwoord | taxateurtje | taxateurtjes |
Zelfstandig naamwoord
de taxateur m
- (beroep) iemand die taxeert, een schatter, prijsbepaler, waardebepaler
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van taxatrice
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord taxateur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "taxateur" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be