Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: fólie


  • fo·lie
  • Leenwoord uit Duits Folie ‘dun blad van metaal of ander materiaal’ (uit Latijn folia o mv bladen), 16e eeuw.
  • In de betekenis van ‘bladgoud’ (met de spelling foelge), ‘dun metaal’ (foelie, folie) voor het eerst aangetroffen in de 15e eeuw[1], ontleend aan Oudfrans fuelle. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord folie folies
(foliën)
verkleinwoord folietje folietjes

folie v/m en o

  1. dun en buigzaam vel van een metaal of kunststof
    • Folies worden veel gebruikt om iets te bedekken of in te wikkelen. 

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

vervoeging van
foliën

folie

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van foliën
    • Ik folie. 
  2. gebiedende wijs van foliën
    • Folie! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van foliën
    • Folie je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]


  • Afgeleid van fol, met het achtervoegsel -ie. [1]
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  folie     la folie     folies     les folies  

folie v

  1. dwaasheid, gekheid
    «C'est une folie de bâtir une maison là où les gens n'accèdent pas»
    Het is dwaasheid om ergens een huis te bouwen waar geen mensen kunnen komen.[2]


  • Afgeleid van het Oudfranse folie

folie

  1. dwaasheid, idiotie; dom gedrag
  2. fout, vergissing, een onverstandig idee
  3. wond, letsel, pijnlijkheid
  4. ontucht; seksueel wangedrag of ongepastheid
  5. woede, felheid; gebrek van gezond verstand


  • fo·lie
  • Voor het eerst aangetroffen in 1286[1], ook met g(h)-variant (fuelghen, foelge). [2]
  • Ontleend aan Oudfrans fuelle lett. blad (= mod. Frans feuille).

folie m

  1. (specerij) zekere specerij
  2. (sinds 1573) het gedroogde omhulsel van de muskaatnoot, Myristica fragrans  ,


  • IPA: /fɔlɪjɛ/
  • fo·lie

folie v

  1. folie