• crè·me
  • van Frans crème, in de betekenis van ‘room’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1500 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord crème crèmes
verkleinwoord crèmepje crèmepjes

de crèmev / m

  1. (cosmetica) smeersel voor op de huid
    • Dit is crème voor een droge huid. 
  2. (voeding) room
  3. (voeding) schuimachtige zoete substantie
     Ik bleef maar naar het all-you-can-eatbuffet teruggaan voor meer eten. Er kwam geen einde aan: zalmsalade, pasta, groente, sushi, biefstuk, soep, chocoladetaart, witte chocoladetaart, crème brûlee, vers fruit met room, bier, koffie en whisky.[2]
  4. (kookkunst) gebonden soep
  5. (kleding) schoensmeer
  • crème de la crème
puikje, beste van het beste
• Dat is werkelijk het crème de la crème van deze stad. 
enkelvoud meervoud
naamwoord crème -
verkleinwoord - -

het crèmeo

  1. roomkleur, iets geler dan wit
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen crème crèmer crèmest
verbogen crèmere crèmeste
partitief crèmes crèmers -

crème

  1. roomkleurig
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  crème     la crème     crèmes     les crèmes  

crème v

  1. (cosmetica) crème [1], zalf
  2. (voeding) crème [2], room
  3. (drinken) koffie met melk
  4. (drinken) koffiemelk, koffieroom
    «Un nuage de crème dans le café.»
    Een scheutje room in de koffie.
  5. (voeding) pudding, vla
  6. (voeding) smeerkaas
  7. (kookkunst) crème [4], gebonden soep
  8. (figuurlijk) iets of iemand van veel waarde
    «Une crème d'homme.»
    Een goed mens.