Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pud·ding
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels pudding [1] [2]
    • [1] geschreven als "podding" in de betekenis van ‘dessert van stijf geworden vla’ aangetroffen vanaf 1842 [3]
    • [2] in de betekenis van ‘gerecht bereid uit meel of fijngemaakt brood, niervet en specerijen’ geschreven als "poddingh" aangetroffen vanaf 1668 en geschreven als "pudding" vanaf 1683 (zie vindplaats hieronder) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pudding puddingen
verkleinwoord puddinkje puddinkjes

Zelfstandig naamwoord

de puddingm

  1. (voeding) zoet nagerecht uit melk en smaakgevende bestanddelen die gemengd met meel of iets vergelijkbaars om het te binden wordt gekookt en daarna in een vorm stolt, meestal koud geserveerd
    • De pudding kwam niet goed uit zijn vorm. 
     Maar toen eenmaal de gelatine (1845) en de maïzena (1862) waren uitgevonden, ging het snel. In Engeland, en later ook in ons land, verschenen boeken waarin werd uitgelegd hoe je pudding eenvoudig in allerlei vormen kon modelleren.[4]
  2. (voeding) (historisch) gerecht bereid uit meel of fijngemaakt brood, niervet en specerijen, aangevuld met gemalen vleesresten in de vorm van een soort worst of aangevuld met melk en eieren tot een beslag dat geperst in een doek of zak wordt gekookt
      Dog in alles moet men de middel-maat houden; want alle gebak, als wafels, panne koeken, susters, broeders, poffen, timpjes, witte-brood, engelse kaeks,pudding, en diergelyke van die soort, sijn bequaam om verstoptheden te maken: de kinderen, die veel van dese spyzen eten, krygen wormen en harde buiken.[5]
Synoniemen
  • podding (verouderde uitspraakvariant)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • In elkaar zakken als [een] pudding
Alle fundament, geloofwaardigheid, onderbouwing e.d. verliezen; (van personen) uitgeput neervallen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1 pudding op website: Etymologiebank.nl
  3. "pudding" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4.   Weblink bron
    Mark Traa 15 februari 2020
    “Ongelofelijk maar waar: de mens leefde eeuwenlang zonder toetjes” op nu.nl  
  5.   Weblink bron
    Steven Blankaart
    “De Kartesiaanse academie ofte, institutie der medicyne.” (1683), Jan ten Hoorn, Amsterdam, p. 155
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

Woordherkomst en -opbouw
  • Middelengels poding, puddyng; verdere herkomst onzeker. Misschien ontleend aan Frans boudin ‘bloedworst’, gevormd onder invloed van andere woorden bijv. Schots pud ‘buik’ en Engels (dial.) pod ‘id.’ (vanwaar door afleiding Engels pudgy, podgy ‘gezet’), Oudengels puduc ‘krop, struma’.[1] [2]
enkelvoud meervoud
pudding puddings

Zelfstandig naamwoord

pudding

  1. (voeding) pudding; nagerecht, vaak zoet, koud en op basis van melk
  2. (voeding) broodpudding
  3. (voeding) beuling, bloedworst

Verwijzingen

  1. pudding op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “pudding (n.) in: Online Etymology Dictionary” op etymonline.com


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

pudding

  1. (voeding) pudding; nagerecht, vaak zoet, koud en op basis van melk


Veluws

Zelfstandig naamwoord

pudding

  1. (voeding) pudding; nagerecht, vaak zoet, koud en op basis van melk