1. Een broodpudding op een schotel.
  • brood·pud·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord broodpudding broodpuddingen
verkleinwoord broodpuddinkje broodpuddinkjes

de broodpuddingm

  1. (kookkunst) zoet gebak, gemaakt uit in melk geweekte broodresten, vermengd met eieren, suiker en smaakmakers zoals rozijnen, fruit, cacao of vanille
     Het weekend is het ideale moment voor broodpudding. Holtkamp geeft bij dit recept mee dat het water voor de bain-marie moet koken voordat de broodpudding de oven in gaat.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Hassnae Bouazza
    “Broodpudding” (19 februari 2021) op nrc.nl