• room·bo·ter
  • In de betekenis van ‘van room gemaakte boter’ voor het eerst aangetroffen in 1710 [1]
  • samenstelling van  room  en  boter 
enkelvoud meervoud
naamwoord roomboter roomboters
verkleinwoord - -

de roomboterv / m

  1. een soort boter dat, in tegenstelling tot margarine, gemaakt wordt van room
    • Roomboter wordt ook gebruikt om koekjes te maken. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]