• But·ter
  • Afkomstig van het Oudhoogduitse zelfstandige naamwoord buter, dat van het Latijnse zelfstandige naamwoord butyrum komt, dat weer van het Griekse zelfstandige naamwoord βούτυρον (boútyron) afkomstig is, wat zoiets betekent als koekwark
Naar frequentie 4558
enkelvoud meervoud
nominatief die Butter - - -
genitief der Butter - - -
datief der Butter - - -
accusatief die Butter - - -

Butter, v (zonder meervoud)

  1. «Butter wird aus dem natürlichen Fett der Milch hergestellt.»
    Boter wordt gemaakt van het natuurlijke vet van de melk.
  2. (voeding) boter
  • Brot und Butter
brood en boter


  • But·ter
  • Ontleend aan het Duitse zelfstandige naamwoord Butter
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Butter der Butter - - - - - -
datief me Butter em Butter - - - - - -
accusatief en Butter die Butter - - - - - -

Butter, m !!! (zonder meervoud)

  1. (voeding) boter
  • Brot un Butter
brood en boter