• But·ter·bock
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Butterbock der Butterbock Butterbeck die Butterbeck
datief me Butterbock em Butterbock Butterbeck de Butterbeck
accusatief en Butterbock der Butterbock Butterbeck die Butterbeck

Butterbock, m

  1. (gereedschap), (historisch) karnstoel, onderstel van een karnton