onderstel
- on·der·stel
- samenstelling van onder en stel [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onderstel | onderstellen |
verkleinwoord | onderstelletje | onderstelletjes |
het onderstel o
- dat gedeelte van een constructie waarop het bovengedeelte rust
- ▸ De camper en de bestuurderscabine vormen een aaneengesloten geheel en dat moet dus letterlijk van voor tot achter (op een onderstel) nieuw worden geconstrueerd.[2]
1.
vervoeging van |
---|
onderstellen |
onderstel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderstellen
- Ik onderstel.
- gebiedende wijs van onderstellen
- Onderstel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderstellen
- Onderstel je?
- Het woord onderstel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onderstel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be