chassis
- chas·sis
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘raamwerk’ voor het eerst aangetroffen in 1898 [1]
- van het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chassis | chassis |
verkleinwoord | chassisje chassistje |
chassisjes chassistjes |
- raamwerk, omlijsting, kader
- (werktuigbouwkunde) onderstel van een (motor)voertuig van meer dan twee wielen met assen, wielen (en motor)
- Het chassis van fietsen, bromfietsen, scooters en motorfietsen wordt 'frame' genoemd.
- Het woord chassis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "chassis" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "chassis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ chassis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be