• frame
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘raamwerk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1886 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord frame frames
verkleinwoord framepje framepjes

het frameo

  1. (werktuigbouwkunde) dragende constructie, raamwerk
  2. (fotografie) een stilstaand beeld uit een bewegende film
    • Normaliter bestaat één seconde film uit 24 frames per seconde, ofwel fps. 
  1. (figuurlijk) bredere context
93 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
frame frames

frame

  1. kader, raamwerk, frame
vervoeging
onbepaalde wijs to  frame 
he/she/it  frames 
verleden tijd  framed 
voltooid
deelwoord
 framed 
onvoltooid
deelwoord
 framing 
gebiedende wijs  frame 

frame

  1. overgankelijk inlijsten, omlijsten
  2. overgankelijk omkaderen, van een kader/raamwerk voorzien
  3. overgankelijk framen