inlijsten
- in·lijs·ten
- samenstelling van in en lijst met het achtervoegsel -en
inlijsten [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inlijsten |
lijstte in |
ingelijst |
zwak -t | volledig |
- van een lijst voorzien
- Ik ben bang dat mijn laksheid is te verklaren doordat ik hem toch niet hoog genoeg acht. Niet omdat hij toevallig zo goedkoop was, maar omdat het maar een reproductie is. Iets in mij aarzelt over dat ophangen en inlijsten — misschien vooral het inlijsten (terwijl dat voor het ophangen, vind ik, juist weer onvermijdelijk is). [2]
- (figuurlijk) in een omgeving plaatsen
- Het mooist is de Atlantische Oceaan ten noorden van de plaats Port Kirwan, waar de rotsen hem inlijsten in een gigantische, door de natuur uitgehouwen Arc de Triomphe. [3]
- Het woord inlijsten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inlijsten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Ileen Montijn 25 januari 1999
- ↑ NRC Joyce Roodnat 10 januari 2004
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be