coach
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- coach
Woordherkomst en -opbouw
- Uit het Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coach | coaches |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de coach m
- (beroep) iemand die beroepsmatig mensen of dieren begeleidt teneinde hun prestaties te verbeteren
- Met Rinus Michels als coach won Nederland in 1988 het EK voetbal.
- Spottend neemt het gezelschap plenair de gezondheidsgekte van Californië door - altijd weer slaaa!, de voor David te luide kutmuziek die uit de boxen komt, de geldgeilheid in de commerciële kunstwereld, om toch weer euforisch te landen bij de obsessieve aandrang van die westkust-piepeltjes om een coach in te huren om gezond te leven. [1]
- (transport) touringcar
Synoniemen
- [1] trainer, drilmeester, begeleider, oefenmeester
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- coach-trainer, coach-tv, coachdocent, coachen, coachgesprek, coaching, coachopstelling, coachschap, coachtraject
Werkwoord
vervoeging van |
---|
coachen |
coach
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coachen
- Ik coach.
- gebiedende wijs van coachen
- Coach!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coachen
- Coach je?
Gangbaarheid
- Het woord coach staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "coach" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ de Volkskrant John Schoorl25 februari 2019 81-jarige kunstenaar David Hockney woont in Los Angeles met zijn entourage en komt de dag door met heel veel sigaretten, maar zonder alcohol
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
- Geluid: coach (VS) (hulp, bestand)
- IPA:
Woordherkomst en -opbouw
- van
enkelvoud | meervoud |
---|---|
coach | coaches |
Zelfstandig naamwoord
coach
- coach [1], repetitor, trainer
- (transport) koets
- (transport) spoorwagon
- (transport) personenrijtuig, personenvoertuig, personenwagen
- (transport) coach [2], touringcar
- (scheepvaart) kapiteinshut
- (transport) tweede klasse
- (dierkunde), (Australisch Engels) lokkoe
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to coach |
he/she/it | coachs |
verleden tijd | coached |
voltooid deelwoord |
coached |
onvoltooid deelwoord |
coaching |
gebiedende wijs | coach |
Werkwoord
coach
- overgankelijk begeleiden, coachen, trainen
- overgankelijk van tips voorzien
- overgankelijk, (transport) met een koets vervoeren
- onovergankelijk als coach, repetitor e.d. fungeren
- onovergankelijk, (transport) met een koets rijden