trainer-coach
- trai·ner-coach
- samenstelling van trainer en coach
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trainer-coach | trainer-coaches trainers-coaches |
verkleinwoord | - | - |
de trainer-coach m
- (sport) trainer die zijn ploeg ook coacht
- op maandagavond was meester Valentijn trainer-coach van het volleybalteam
- Het woord trainer-coach staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.