cholera
- cho·le·ra
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘besmettelijke buikloop’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1]
- met het voorvoegsel chol- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cholera | - |
verkleinwoord | - | - |
- (medisch) een zeer besmettelijke infectieziekte die de darmen aantast
- Vroeger kregen mensen veel sneller cholera dan nu.
- Eenheid 731 experimenteerde tijdens zijn bestaan met zowat alle gevaarlijke virussen, bacteriën en epidemieën die toen bekend waren, zoals miltvuur, cholera, builenpest, salmonella, tyfus, tetanus, brucellose, botulisme, gasgangreen, malaria, pokken, meningokokkenmeningitis, tuberculose, tularemie en kwade droes.
Tests werden - afhankelijk van de doeleinden - uitgevoerd op dieren, maar ook op mensen: krijgsgevangenen, gevangen verzetsmensen, politieke tegenstanders of 'verdachte' personen[3]
1. een zeer besmettelijke infectieziekte die de darmen aantast
- Het woord cholera staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cholera" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "cholera" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ cholera op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Wikipedia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /ˈkɒləɹə/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
cholera | - |
cholera
- IPA: /xɔlɛra/
- cho·le·ra
cholera v