• te·ta·nus
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tonische kramp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1734 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord tetanus -
verkleinwoord - -

de tetanusm

  1. (medisch) een infectieziekte die door een gifstof leidt tot spierspasmen
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]