• tu·ber·cu·lo·se
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘infectieziekte’ voor het eerst aangetroffen in 1879 [1]
  • afgeleid van tuberkel met het achtervoegsel -ose [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tuberculose -
verkleinwoord - -

de tuberculosev

  1. (medisch) een ziekte veroorzaakt door de tuberkelbacterie (Mycobacterium tuberculosis) waarbij tuberkels worden gevormd
    • Vóór de uitvinding van de antibiotica was tuberculose een gevreesde volksziekte. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]