tuberkel
- tu·ber·kel
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘knobbel’ voor het eerst aangetroffen in 1844 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuberkel | tuberkels |
verkleinwoord | - | - |
de tuberkel m
- (medisch) kleine knobbel die bij tuberculose gevormd wordt
- Het woord tuberkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tuberkel" herkend door:
18 % | van de Nederlanders; |
14 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tuberkel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tuberkel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be