• ma·la·ria
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘moeraskoorts’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord malaria
verkleinwoord

de malariav / m

  1. (medisch) infectieziekte die veroorzaakt wordt door eencellige parasieten van het geslacht Plasmodium  , op mensen overgebracht door malariamuggen
    • Aantal doden door malaria sterk gedaald. Vorig jaar overleden 'slechts' ongeveer 584.000 mensen aan de ziekte! [2] 
     Het was een medicijn tegen malaria, een van de boosaardigste ziektes van Afrika.[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


malaria

  1. (medisch) malaria


malaria

  1. (medisch) malaria


malaria

  1. (medisch) malaria