pokken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pok·ken
Woordherkomst en -opbouw
- [A] van het zelstandig naamwoord pok ‘puistje’
- [B] van de klanknabootsing pok met het achtervoegsel -en [4]
Zelfstandig naamwoord
de pokken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord pok
- alleen meervoud (medisch) (geschiedenis) uiterst besmettelijke en levensbedreigende virusziekte die huid en slijmvliezen aantastte waartegen een Engelse arts Edward Jenner omstreeks 1796, een vaccin op basis van koepokken ontwikkelde
- Sinds de tweede helft van de jaren zeventig van de twintigste eeuw is pokken door een uitgebreide wereldwijde vaccinatiecampagne niet meer voorgekomen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- pokdalig
- pokkenbriefje
- pokkenherrie
- pokkenlijder
- pokkenprik
- pokkenvirus
- pokkenweer
- pokkenwerk
- pokkenwijf
- pokkig
- pokstof
- pokziekte
- waterpokken
Vertalingen
2. epidemische huidziekte
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pokken |
pokte |
gepokt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
[A] pokken
- inergatief (verouderd) lijden aan de gelijknamige ziekte
Uitdrukkingen en gezegden
- Gepokt en gemazeld
Met heel veel ervaring in iets
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pokken |
pokte |
gepokt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
[B] pokken
- inergatief raken met een kort, dof geluid
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord pokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pokken" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.