• bo·tu·lis·me
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘vergiftiging door bacteriën’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • afgeleid van het Latijn 'botulus' (worst) met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord botulisme -
verkleinwoord - -

het botulismeo

  1. vergiftiging, veroorzaakt door afscheiding van bacteriën, vooral in oppervlaktewater, vlees- en visconserven
89 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]