aquarium
- aqua·ri·um
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bak voor waterdieren’ voor het eerst aangetroffen in 1769 [1]
- Ontleend aan het Latijnse aquarium (of het Latijnse aqua (water) met het achtervoegsel -arium). Dit leenwoord vormt een doublet met het eeuwenoude leenwoord aker [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aquarium | aquaria, aquariums |
verkleinwoord | aquariumpje | aquariumpjes |
het aquarium o
- glazen bak met water waarin onderwaterflora en -fauna gehouden wordt met de bedoeling vissen, lagere dieren en/of planten te verzorgen, te tonen en/of te kweken.
- Neem gerust een kijkje naar mijn aquarium vol goudvissen.
- Artis is beroemd om zijn aquariums.
termen uit de aquariumhouderij:
- aquaristiek, aquariumbak, aquariumclub, aquariumgebouw, aquariumhobby, aquariumhouder, aquariumkunde, aquariumplant, aquariumvis, aquariumwater, aquariumzaak
1. een bak met water waarin onderwaterflora en -fauna gehouden wordt.
- Het woord aquarium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aquarium" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "aquarium" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ aquarium op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /aˈku̯aːrɪˌʲʊm/
- a·qua·ri·um
- Gesubstantiveerd onzijdig enkelvoud van het bijvoeglijke naamwoord aquarius.
ăquārĭum o
- drinkplaats voor het vee.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | ăquārĭum | ăquārĭa |
genitief | ăquārĭī | ăquārĭōrum |
datief | ăquārĭō | ăquārĭīs |
accusatief | ăquārĭum | ăquārĭa |
vocatief | ăquārĭum | ăquārĭa |
ablatief | ăquārĭō | ăquārĭīs |