• in·fu·so·riën, in·fu·so·ri·en
enkelvoud meervoud
naamwoord - infusoriën
verkleinwoord - -

de infusoriënmv

  1. (biologie) in het water levende eencellige dieren die van bacteriën leven
    • Bij het voederen van net uitgekomen visjes zijn infusoriën erg nuttig. 
     "Het zijn nauwelijks nog fietsen", observeerde Capek, "maar een soort collectief geheel, scholen, zwermen, kolonies fietsen, het geeft de indruk van gekrioel van bacteriën, het gewriemel van infusoriën, het kolken van vliegen."[2]
  1. infusoriën op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Hans Olink
    “Uniformiteit en gemeenschapszin” (15 augustus 1992) op nrc.nl