• aqua·ri·um·plant
enkelvoud meervoud
naamwoord aquariumplant aquariumplanten
verkleinwoord aquariumplantje aquariumplantjes

de aquariumplantv / m

  1. (plantkunde) plant die men kweekt in een aquarium
     Maar het is niet alleen de mens die gevaar loopt, vreemde soorten kunnen funest zijn voor de inheemse natuur. Het visje blauwband lift soms mee met karpers die voor sportvissers worden uitgezet, maar bevat een parasiet die andere vissen fataal kan worden. De siervogel rosse stekelstaart kan zich voortplanten met de zeldzame witkopeend, waardoor die soort verwatert (precies wat er ook dreigde te gebeuren met de vissen in Veenendaal). Aquariumplant waterwaaier overwoekert door heel Nederland andere planten en zit zwemmers en vissers in de weg.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Muskusrat, brulkikker en nu de goudvis: de strijd tegen exoten” (Maandag 13 maart 2017, 13:41), NOS