1. Studenten die in een alma eten.
  • al·ma
enkelvoud meervoud
naamwoord alma alma's
verkleinwoord - -

de almav

  1. (Leuven) gesubsidieerd restaurant waar studenten goedkoop kunnen eten
    • Alma is een goede ontmoetingsruimte. Oude alma is een lege ruimte: gezelschapspellenruimte van maken. [1]
    • Maar het waren toch vooral de unieke locaties die de party animals uit hun kot lokten: het station van Antwerpen, Claridge in Brussel, het strand van Oostende, de luchthaven van Luik, een schoolgebouw in Hasselt, een obscure kelder in Brussel, een alma in Leuven, een brandweerkazerne Luik en ART CUBE in Gent. [2]
41 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[3]


alma

  1. (fruit) appel


  • al·ma

alma

  1. (fruit) appel
    «Az alma friss és finom az íze.»
    De appel is fris en smakelijk zoet.


alma

  1. ziel


enkelvoud meervoud
alma almas

alma v

  1. ziel


enkelvoud meervoud
alma almas

alma v

  1. ziel
  2. (muziek) stapel (van een viool e.d.)