Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vies
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vies viezer viest
verbogen vieze viezere vieste
partitief vies viezers -

Bijvoeglijk naamwoord

vies

  1. smerig
    • Mijn kunstgras is vies. 
  2. immoreel
    • Het boek ‘Sywerts Miljoenen’ laat lezer achter met heel vies gevoel. [4] 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • een vies gezicht
een gelaatsuitdrukking waarmee men zijn afkeer van iets uitdrukt
•  Rustig stak hij zijn hashpijp op en keek met een vies gezicht naar mijn flessen. [5] 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. Guus Kroonen. 2013. Etymological Dictionary of Proto-Germanic. Leiden, Brill Publishers: p. 142. ISSN 1574-3586 / ISBN 978-90-04-18340-7
  2. "vies" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  3. vies op website: Etymologiebank.nl
  4. www.parool.nl (23 mrt 2022)
  5. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Deens

Woordafbreking
  • vi·es

Werkwoord

vies

  1. lijdende vorm in de tegenwoordige tijd van vi
Schrijfwijzen


Frans

Zelfstandig naamwoord

vies mv

  1. meervoud van vie.


West-Vlaams

Bijvoeglijk naamwoord

vies

  1. boos