viesheid
- vies·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | viesheid | viesheden |
verkleinwoord |
de viesheid v
- het smerig zijn
- De behouden binnenstad is in economisch opzicht zelfs zo'n groot succes dat het weer tot bezorgdheid leidt. Er wordt in deze krant bijna dagelijks geklaagd over huizenprijzen en verkeersdruk, viesheid en vertrutting, terrassen en toeristen, rolkofferwielen en bierwaterfietsen. [3]
- Oud-directeur Wim Pijbes van het Rijksmuseum waarschuwde twee jaar geleden al: door de toenemende bezoekersstroom wordt Amsterdam „vies, vuig en te vol”. Aan de viesheid gaat de stad nu iets doen met het Aanvalsplan Schoon Amsterdam 2017, maakte het stadsbestuur woensdagochtend bekend. [4]
- Het woord viesheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "viesheid" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ viesheid op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool 11 SEPTEMBER 2014 'De druk op de stad is van alle tijden'
- ↑ Reformatorisch Dagblad 23-11-2016 Amsterdam haalt bezem door de stad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be