• vuil·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord vuilheid vuilheden
verkleinwoord

de vuilheidv

  1. het smerig zijn, het vuil zijn; het verontreinigd zijn
    • Al met al wegen de baten van strenger onderzoek naar de vuilheid van papiergeld niet op tegen de kosten, aldus DNB. Jaarlijks controleert de centrale bank naar eigen zeggen circa 450 miljoen biljetten op vuilheid en echtheid. [2] 
  2. wat moreel verwerpelijk is
    • Wie de wereld van internet ingaat zal nooit terugkeren, waarschuwen de rabbijnen in hun brief. Vele joodse zielen zijn al in die valkuil gestapt. De 21 rabbijnen herinneren hun volgelingen eraan dat particulier gebruik van internet uitdrukkelijk verboden is. Onlangs zijn de zogeheten sites voor charedim veel te ver gegaan, aldus de rabbijnen. Zij zouden verboden laster, kletspraatjes, leugens, verschrikkelijke vuilheid en walgelijke zaken hebben verspreid. [3] 
95 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]