• vie·ze

vieze

  1. verbogen vorm van de stellende trap van vies
99 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /ˈviːzɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vieze
vees
geveze
klasse 1 volledig

vieze

  1. vijzen