• vij·zen
  • afgeleid van  vijs zn  met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vijzen
vees
gevezen
klasse 1 volledig

vijzen

  1. in- of uitdraaien van een schroef
    • Je vijst deze twee schroeven tot ze vastzitten. 
  • vastvijzen

de vijzenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vijs
42 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be