schuim
- schuim
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuim | - |
verkleinwoord | schuimpje | schuimpjes |
het schuim o
- iets wat veel luchtbellen bevat
- ▸ Maar je kan een mui herkennen: er slaan daar geen golven om en er is weinig schuim.[3]
- (pejoratief), (maatschappij) personen van laag allooi
- Het schuim der natie.
|
1. iets dat veel luchtbellen bevat
vervoeging van |
---|
schuimen |
schuim
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuimen
- Ik schuim.
- gebiedende wijs van schuimen
- Schuim!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuimen
- Schuim je?
- Het woord schuim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schuim" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schuim" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schuim op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Dit moet je weten over een mui, een plek die je de zee in kan sleuren”, NOS-stories
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be