schuimbekken
- schuim·bek·ken
- In de betekenis van ‘schuim op de mond vormen’ voor het eerst aangetroffen in 1618 [1]
- Samenstellende afleiding van de stam van schuimen en bek met het achtervoegsel -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schuimbekken |
schuimbekte |
geschuimbekt |
zwak -t | volledig |
schuimbekken
- inergatief zo woedend zijn dat het schuim om de mond staat
- Er werd geschuimbekt en getierd, maar het maakte allemaal niets uit.
- Het woord schuimbekken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schuimbekken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "schuimbekken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be