janhagel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- jan·ha·gel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van Jan en en hagel zn , geschreven met een kleine letter volgens spellingregel 16.A
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | janhagel | janhagels |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de janhagel m
- (voeding) rechthoekig, broos koekje, bedekt met grove suiker en eventueel amandelschaafsel
- Op de markt had ik een zak met heerlijke janhagel gekocht.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | janhagel | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het janhagel o
- geen meervoud (pejoratief) volk met minder maatschappelijk aanzien, van laag allooi
- Alsof het een ongeschreven gemeentevoorschrift was, bevonden de meeste nachtclubs en kroegen van Ada zich aan de rand van de stad, zodat het janhagel en de rottigheid die het uithaalde een eind bij de nettere burgers vandaan bleven. [3]
- geen meervoud (geschiedenis) (oorlog) (scheldwoord) NSB'ers
Synoniemen
Vertalingen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord janhagel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.