Nederlands

 
1. Poppelse janhagel.
Uitspraak
Woordafbreking
  • jan·ha·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord janhagel janhagels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de janhagelm

  1. (voeding) rechthoekig, broos koekje, bedekt met grove suiker en eventueel amandelschaafsel
    • Op de markt had ik een zak met heerlijke janhagel gekocht. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord janhagel -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het janhagelo

  1. geen meervoud (pejoratief) volk met minder maatschappelijk aanzien, van laag allooi
    • Alsof het een ongeschreven gemeentevoorschrift was, bevonden de meeste nachtclubs en kroegen van Ada zich aan de rand van de stad, zodat het janhagel en de rottigheid die het uithaalde een eind bij de nettere burgers vandaan bleven. [3]
  2. geen meervoud (geschiedenis) (oorlog) (scheldwoord) NSB'ers
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen