schuimrubber
- schuim·rub·ber
- In de betekenis van ‘rubberproduct’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
- samenstelling van schuim ww en rubber
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuimrubber | schuimrubbers |
verkleinwoord | - | - |
- (scheikunde) schuimachtig rubberproduct oorspronkelijk een natuurproduct (latex), ook langs chemische weg vervaardigd uit nafta
1.
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
schuimrubber
- gemaakt van schuimrubber [2]
- Het woord schuimrubber staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schuimrubber" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schuimrubber" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be