rubber
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rub·ber
Woordherkomst en -opbouw
- van Engels rubber, in de betekenis van ‘caoutchouc’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1903 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rubber | rubbers |
verkleinwoord | rubbertje | rubbertjes |
Zelfstandig naamwoord
- uit het sap van de rubberboom vervaardigd elastisch materiaal
- In 2015 leek er een nieuwe Europese norm voor kankerverwekkende stoffen in rubber te komen, maar dankzij een succesvolle lobby van de branchevereniging van bandenfabrikanten valt rubber tot minstens 2017 niet onder die norm. [2]
- (materiaalkunde) klasse gecrosslinkte polymere materialen boven hun glaspunt
- voorwerp dat uit rubber of een ander elastisch materiaal is gemaakt (vaak als verkleinwoord)
- voorbehoedmiddel in de vorm van een elastische huls om de penis
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- rubberachtig, rubberband, rubberboom, rubberboot, rubberdruk, rubberhout, rubberlaars, rubberpakking, rubberplant, rubbertegel
Vertalingen
1.
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen |
Bijvoeglijk naamwoord
rubber
- uit rubber gemaakt
Gangbaarheid
- Het woord rubber staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rubber" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "rubber" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ www.nu.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
Woordafbreking
- rub·ber
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het werkwoord rub “wrijven” met het achtervoegsel -er.
- [3] Vernoemd naar het gebruik van het produkt [4], in de betekenis van ‘caoutchouc’ voor het eerst aangetroffen in 1855. [1]
- [5][6] Vernoemd naar het gebruikte materiaal [3].
Zelfstandig naamwoord
rubber
- (verouderd) wrijver, masseur in een (Turks) badhuis
- een voorwerp om te wrijven (borstel, doek e.d.) of te polijsten (wetsteen).
- een uit het sap van de rubberboom vervaardigd elastisch materiaal
- vlakgom, gummetje (oorspronkelijk van rubber, caoutchouc)
- een voowerp van rubber (rubberen laarzen, banden, e.d.)
- (VS) (informeel) kapotje, condoom
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron rubber in: Oxford English Dictionary (1989)