Ficus elastica
 
Hevea brasiliensis
  • rub·ber·boom
enkelvoud meervoud
naamwoord rubberboom rubberbomen
verkleinwoord - -

de rubberboomm

  1. (plantkunde) boom waaruit rubber getapt wordt:
1.1 Braziliaanse rubberboom Hevea brasiliensis  
In het regenwoud rond Manaus voltrok zich tussen 1870 en 1915 een ware menselijke tragedie; rubbertappers, of seringueros, hadden de taak om dagelijks een ronde te maken langs de rubberbomen in het regenwoud, en rubberbomen staan 100 tot 200 meter verspreid van elkaar, gescheiden door dicht kreupelhout. Hiervoor moesten zij een pad kappen en dagelijks opnieuw vrijmaken van plantengroei, en werden ze voortdurend blootgesteld aan slagregens, giftige dieren en planten en onwelgevallige indianen. Elke avond moest de gewonnen latex worden gerookt en er ballen van worden gekneed van circa 20 kg. De rubbertappers leefden en werkten in eenzaamheid, het enige menselijke contact bestond uit de rubberhandelaar die eens per week de rubberballen, pela's, kwam ophalen. De omstandigheden waren zó slecht dat een gemiddelde seringuero binnen een paar jaar stierf aan tropische ziekte, uithongering, beten, indianenpijltjes en giftige rook
1.2 Indische rubberboom Ficus elastica  
Tot het begin van de twintigste eeuw werd de Indische rubberboom veel in plantages gekweekt, voor de winning van rubber. Nu is deze soort voor die functie volledig verdrongen door de Braziliaanse rubberboom (Hevea brasiliensis).